Blog #5: Geschiedenis in een doos

Meneer Haasdijk belt me. Drie keer. Zodra ik kans zie hem rustig terug te bellen, hoor ik door de telefoon al dat ik bij deze heer langs moet gaan. Zijn oom en tante hebben in Nederlands-Indië geleefd, geboren in de laatste 10 jaar van de 19e eeuw, hebben zij Nederlands-Indië ruim voor de oorlog meegemaakt. Meneer Haasdijk is in het bezit van allerlei paperassen die laten zien hoe de twee hebben geleefd.
Hij is het hele weekend bezig geweest de papieren te ordenen als ik op maandagochtend bij hem op bezoek ga. De grote eettafel ligt vol keurige stapels. Diploma’s & aanstellingsbrieven, instructieboekjes over hoe het leven in Nederlands-Indië is, foto’s van reizen die ze gemaakt hebben, persoonlijke uitnodigingen van de Sultan, met de hand ondertekend, prachtig drukwerk. Sommige documenten zijn een eeuw oud!

Ik zie foto’s van dames die aan het weven zijn en leg meteen een link met Lara, een meisje dat we willen interviewen omdat ze tassen verkoopt van prachtige Ikat-weefsels. De authentieke manier van weven, waar mooie verhalen en tradities aan vast zitten. Wat mooi om dat hier terug te zien.
Vervolgens vind ik een vlijmscherpe open brief van ‘de onbekende kameraad, w.g. Veldman aan de eerste Minister-President van het Koninkrijk na de Tweede Wereldoorlog, Wim Schermerhorn. Hij was minister van Algemene Oorlogsvoering en Veldman voelt zich door hem in de steek gelaten. Veldman schrijft in 1946:

En je weet toch ook, dat er zoo al in de inlandse kampen nog een 50.000 (vijftig duizend) mannen, vrouwen en kinderen vast zitten? Je moet het weten, want zelfs ik, klein onbelanrgijk medewerkertje van de Rapwi te Bandoeng heb een officieele opgave ervan in mijn bezit. Zekerheidshalve doe ik je er een afschrift van toekomen. En je ziet de aanteekeningen ernaast! “Te weinig eten! te weinig medicijnen!” Maar dat wist je toch allemaal wel, niet waar?
Vloek eens, als je leest, dat toen er kortelings een motorbootje op het Antjelkanaal van Batavia naar Tdg. Priok voer, 17 lijken van Europeanen naar boven kwamen, met hun handen nog op de rug gebonden en een vrouw met afgepakt hoofd en een paar lijken nog versch. En vloek eens, als je leest, dat je door de beroemde T.K.R. 156 menschen in Batavia afgeleverd krijgt – bij wijze van propaganda stunt- van de 14575 (veertienduizend vijfhonderd en vijf en zeventig) die er in Malang alleen al zitten. Of laten jullie je hierdoor “nemen”.
Vloek eens als je hoort dat wij hier in Bandoeng met zijn 60.000 op een kluwetje zoogenaamd veilig zitten, maar geen meter ver moeten loopen of we worden beschoten of gekidnapt, gewoon afgeslacht, nu nog!
Bedrieg het publiek niet met halve waarheden. Erken, dat het hier een daverende janboel is.

De oom van Haasdijk zal deze brief niet zomaar bewaard hebben. De brief, begeleid door een propagandaposter, is een soort afsluiter van de vele foto’s en documenten die juist een hele mooie tijd laten zien.

Hoe meer ik voor de documentaire in de materie duik, hoe complexer en verwarrender het wordt. Het was zo mooi in Nederlands-Indië, een paradijs. Maar ten koste van wat? Of wie? Ik denk aan ons gesprek met meneer Wiegand, die vertelde hoe het scholensysteem in zijn jeugd in Nederlands-Indië in elkaar zat. Hoe lichter van kleur, hoe beter de opleiding. Iemand vertelt me dat de Nederlanders de sultanaten respecteerden en ermee samenwerkten, zodat beide culturen juist hand-in-hand gingen. Maar dan denk ik terug aan mijn eigen scriptie die ik ooit schreef voor geschiedenis op de middelbare school en daar kwam toch een hele bloedige oorlog met het sultanaat van Atjeh (Noord-Sumatra) in voor.
Er bekruipt me een gevoel van ongemak. Ik kan het niet goed omschrijven. En ik vraag me af of dat ongemakkelijke gevoel misschien ook aanwezig was bij de oudere Indo’s. Je bent het resultaat van werelden die enerzijds hand-in-hand gingen, maar ook knetterhard tegenover elkaar hebben gestaan. Hoe maak je daar je identiteit uit op?