In de tentoonstelling Je moest eens weten van Cigdem Yuksel in het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam hangt een foto van een groep oudere vrouwen in een zwembad. Voor de groep vrouwen is een vrouw uit Turkije te zien die de vloer schoonmaakt. “Terwijl mijn oma thuis zat, werkten Turkse oma’s in de fabriek”, zei samensteller Frederiek Biemans. Daar had ze een punt, vonden Marjan Beijering en Anouk van Mil, initiatiefnemers van het Rotterdamse Jaar van de Vrouw. Voor OPEN Rotterdam doken de twee vrouwen daarom in de ontwikkeling van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt in Rotterdam, met een focus op de stad.
In Nederland was het kostwinnersmodel leidend. Vanaf 1924 werden jonge vrouwen in overheidsdienst de dag na hun huwelijk eervol ontslagen. Pas in 1957 werden vrouwen handelingsbekwaam geacht en hadden zij recht op werk (ook bij de overheid) en eigen geld. Tot die tijd moesten zij toestemming vragen aan hun man als zij grotere uitgaven wilden doen, verzekeringen wilden afsluiten of geld van de bank wilden halen. De wetswijziging van 1957 betekende niet dat zij massaal aan het werk gingen, want de cultuur van het kostwinnerschap bleef bestaan. ‘Mijn vrouw hoeft niet te werken’ heette dat.
Zeven jaar later, in 1965, werd de algemene bijstandswet ingevoerd. Voor veel vrouwen betekende dit, dat zij als zij wilden scheiden, ze niet langer waren veroordeeld tot diepe armoede. Nog steeds is het aandeel vrouwen in de bijstand groter dan dat van mannen: 56 procent, zo meldt het SCP.
Overigens nam het aantal uren dat vrouwen besteedden aan huishoudelijk werk na 1965 sterk af. Niet omdat mannen meer taken op zich namen, maar omdat steeds meer werk lichter werd door de komst van goedkope kleding en technische producten. Kleding werd niet meer versteld, maar weggegooid en nieuw gekocht, het klaarmaken van maaltijden werd vergemakkelijkt en schoonmaken een stuk makkelijker.
Houden van is niet onderhouden
Op 30 maart 1981, de dag voordat de abortuswet door de Eerste Kamer zou worden behandeld, legden vrouwen in Nederland massaal hun werk neer. Ze staakten tegen de nieuwe abortuswet waarbij vrouwen nog steeds niet zelf het laatste woord hadden, tegen seksueel geweld en voor financiële onafhankelijkheid. De economische crisis bevond zich op een hoogtepunt en er was grote werkloosheid. De regering wilde dat gehuwde vrouwen niet zouden werken, zodat er meer banen voor mannen en ongehuwden zouden zijn.
Bovendien hadden gehuwde vrouwen geen recht op uitkeringen (zoals bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid maar ook AOW, en bijstand). Ook Rotterdamse vrouwen legden hun werk neer en liepen in een grote stoet van het toenmalige Vrouwenhuis aan de Van Vollenhovenstraat door de binnenstad naar het Hofplein. In het Stadsarchief Rotterdam zijn daar filmbeelden van te zien, gemaakt door de Feministische Filmgroep Storing.
“‘Houden van is niet onderhouden’, was de leus”, vertelt de Rotterdamse Halinka Augustin. Zij was eind jaren zeventig actief voor de Vrouwenbond en in de vrouwengroep van de FNV. Ze was van huis uit drukker, startte samen met andere vakbondsleden een club van vrouwen in de technische industrie in de FNV en maakte actiekranten en vlugschriften – op een klein drukpersje dat in het vrouwenhuis in de Van Vollenhovestraat stond. Zij was medeorganisator van demonstraties voor de afschaffing van het kostwinnersbeginsel: verzet tegen kostwinnersbeginsel 1982
Het idee was dat mannen en vrouwen gelijk zouden zijn, maar in de praktijk gingen bijna alle gezinnen achteruit door de maatregelen die de regering voorstelde. Daartegen werd geprotesteerd en dat protest begon in Rotterdam, vertelt Halinka Augustin: “Begrijpelijk in een arbeidersstad als Rotterdam. We kregen niet wat we wilden, maar we braken wel de discussie open. En kregen gelijk: meer vrouwen gingen werken, maar hun situatie verbeterde niet.”
Parttime werk en moederschap
In de jaren tachtig nam het aantal vrouwen dat in deeltijd werkte sterk toe. Een van de redenen daarvoor is dat er nog maar weinig kinderopvang was. In de jaren negentig veranderde dat, maar door de relatief hoge kosten kozen veel vrouwen ervoor om in deeltijd te werken. De combinatie arbeid en zorg voor kinderen, traditioneel het domein van moeders, was vaak moeizaam. Bovendien maakte het systeem van toeslagen dat het niet altijd loonde om te gaan werken, zo schreven Anneke van Doorne-Huiskes en Joop Schippers in 2010.
Nog steeds is het zo dat vrouwen veelal in deeltijd werken. Meestal is het de man die kostwinner is, zo blijkt uit een artikel van Tim van der Valk: gemiddeld ligt het inkomen van mannen daardoor 51 procent hoger dan voor vrouwen. Het salaris van vrouwen wordt vaak afgezet tegen de kosten van de kinderopvang en veel vrouwen menen dan, dat het niet loont om te gaan werken.
Een versnipperd inkomen
Marjorie Malbons beaamt dat. Zij organiseert in Rotterdam vanuit stichting MAIT (Mijn Administratie is Top) onder andere trainingen in financiële zekerheid. Tijdens de februari Meetup van het Rotterdamse Jaar van de Vrouw kreeg ze de vraag of ze een vrouwengroep zou kunnen starten met de focus op het verwerven van financiële zelfstandigheid.
Dat zou wel eens zinvol kunnen zijn, denkt Malbons, want wat ze veel ziet, is dat vrouwen in de problemen komen, omdat ze meerdere baantjes hebben: “Hun inkomen is versnipperd. Ze dichten de gaten in het gezinsinkomen door uitgaven te bekostigen die het gezin anders niet kan doen. De consequentie op lange termijn is dat ze niets opbouwen. Ze krijgen niet wat ze verdienen, komen niet vooruit en bouwen nauwelijks pensioen op.” Malbons noemt het voorbeeld van een vrouw die altijd had gewerkt en pensioenuitkeringen ontving van soms maar een paar euro per jaar.
Economie gaat uiteindelijk over het gedrag van mensen. Een gespreksgroep is een goed idee, meent Malbons, omdat vrouwen daarin met elkaar in gesprek gaan over hun perspectief op de lange termijn: wat hebben ze nodig om anders te gaan handelen? Hoe kunnen ze voorkomen dat alles wat ze verdienen meteen opgaat aan allerlei losse gezinsuitgaven? Gedragsverandering is lastig en het is positief als je elkaar daarin kunt steunen.
Opleidingsniveau
Het hebben van allerlei kleine baantjes was in de jaren zeventig en tachtig overigens niet voorbehouden aan ‘Turkse oma’s’, meent Halinka Augustin: “Het ging en gaat ook om Nederlandse vrouwen die laaggeschoold werk deden. In arbeidersgezinnen was dat geld gewoon nodig, ook in Rotterdam werkten talloze vrouwen in fabrieken zoals Van Nelle en Quaker Oats. Alleen in middenklasse gezinnen waar mannen genoeg verdienden hoefden vrouwen niet te werken.”
Het kostwinnersbeginsel is typisch iets uit de wederopbouw jaren vijftig en zestig, zegt onderzoeker Boukje Cuelenaere. De invoering van de bijstandswet en de komst van de pil zorgden ervoor dat de verhoudingen al in de jaren zeventig begonnen te schuiven. In het onderzoek dat ze in 1990 publiceerde bleek dat vrouwen met een Caribische achtergrond veel meer werkten dan Nederlandse vrouwen. Turkse en Marokkaanse vrouwen werkten weer wat minder dan Nederlandse vrouwen, zo blijkt uit een publicatie uit 1580, in handen van het Stadsarchief Rotterdam.
Cijfers van de afgelopen vijftig jaar zijn moeilijk terug te vinden, meer recente cijfers zijn na enig zoekwerk wel op te sporen. Tussen 2004 en 2024 werd het verschil in arbeidsdeelname tussen mannen en vrouwen nadrukkelijk kleiner. In het afgelopen decennium nam de arbeidsdeelname van vrouwen toe, zij het iets minder sterk, maar in Rotterdam zelfs iets meer dan landelijk, meer dan tien procent. Grote werkgevers zijn Erasmus MC, Unilever, Shell, Maersk, gemeente Rotterdam.
Nog steeds is het zo dat meer jonge mannen dan vrouwen een baan hebben. Maar het goede nieuws is dat het opleidingsniveau van werkende vrouwen is gestegen: hoogopgeleide vrouwen zijn nu in de meerderheid. Hoe hoger vrouwen zijn opgeleid, hoe meer ze werken. Dat is goed voor de zelfstandigheid van vrouwen, maar ook voor de stad.